Uitspraak
9 augustus 2016
Strafkamer
nr. S 16/03827
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket Limburg, ingekomen bij de Hoge Raad op 26 juli 2016, tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510, eerste lid, Sv in de zaak 10/965035-13 betreffende:
[betrokkene] , officier van justitie bij het arrondissementsparket Limburg.
1 Het verzoek
De Hoofdofficier van Justitie heeft zich tot de Hoge Raad gewend met het verzoek op de voet van art. 510 Sv een Rechtbank aan te wijzen voor de vervolging en berechting van de betrokkene.
2 De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal
De plaatsvervangend Procureur-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.
3 Beoordeling van het verzoek
3.1.
Uit de bij het verzoekschrift overgelegde stukken blijkt:
a. dat tegen de betrokkene de verdenking is ontstaan dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten;
b. dat de betrokkene ten tijde van het ontstaan der verdenking rechterlijk ambtenaar in de zin van art. 510, eerste lid, Sv was.
3.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek, gelet op art. 510 Sv, vatbaar is voor toewijzing.
4 Beslissing
De Hoge Raad wijst de Rechtbank Rotterdam aan als gerecht voor hetwelk, zo het Openbaar Ministerie bij die Rechtbank dit nodig oordeelt, de vervolging en berechting van de zaak zullen plaatshebben.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, de vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheer J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en vastgesteld in raadkamer op 9 augustus 2016.